In het najaar van 2021 kwam ABBA voor het eerst na bijna 40 jaar weer met nieuwe muziek. Het nieuwe album 'Voyage' verscheen in november. Wat volgde, was een toernee waarbij niet de leden van ABBA - inmiddels zeventigers - op het podium stonden, maar hun hologrammen.
Daar moest ik, als auteur van de verhalenbundel 'Ring Ring', geïnspireerd op nummers van ABBA, natuurlijk wat mee. Ik schreef een nieuw verhaal met 'Don't Shut Me Down' als directe inspiratiebron. Het verhaal wordt u bij deze gratis aangeboden.
Wat de bomen zich herinneren
Ze weet niet zo goed wat ze verwacht had, maar dit toch niet. Je kunt zomaar naar binnen lopen. Het hek staat gewoon open. Eenmaal binnen, valt het haar in eerste instantie niet op hoeveel er nog meer veranderd is. Het is niet druk, niet zo druk als het hier vroeger was in ieder geval. Er kuieren wat mensen, af en toe schiet er een fietser langs. Mag dat hier tegenwoordig?
Ze loopt door. Links was altijd het olifantenverblijf. Er is geen olifant te zien. Zouden ze allemaal aan de andere kant staan? Ze slaat linksaf, langs de diepe greppel die moest voorkomen dat de olifanten over het hele terrein zouden gaan zwerven. Nog steeds geen olifant te zien. Ook het karakteristieke gekrijs van de gibbons dat altijd in het hele centrum te horen was, ontbreekt. Ze heeft niet zo scherp opgelet toen ze het park in liep, maar nu lijkt het kwartje te vallen: dit is geen dierentuin meer.
Wat kwam ze hier eigenlijk doen? Ze weet het niet meer, dus wandelt ze maar gewoon door het park, op zoek naar niets in het bijzonder. Eigenlijk weet ze het wel: het is uitstelgedrag. Ze is hier omdat ze opziet tegen datgene dat haar eigenlijk hier heeft gebracht.
‘Hier’ is in dit geval in een middelgrote plaats in het noordoosten van het land. Iets tussen een kleine stad en een groot dorp in, met als grote attractie een landelijk bekende dierentuin. Een winkelcentrum met een regiofunctie, waarbij vooral opvalt hoe veel lunchcafés er zijn. Daaromheen een verzameling niet al te interessante buitenwijken en heel veel groen. Het is niet de plaats waar ze geboren werd en opgroeide, het is wel de plaats waar ze het grootste deel van haar volwassen leven doorbracht. De plaats waar ze het geluk vond en het ook weer kwijtraakte.
Ze is al lang aan het lopen. Tijd om ergens een bankje op te zoeken. Ze vindt een bankje naast waar ze zich een apenrots herinnert maar waar nu een grasveld ligt met daarachter duidelijk zichtbaar een groot volleybalnet. Achter het volleybalnet ziet ze daar waar ooit het slangenhuis was een bord hangen waaruit blijkt dat er nu een theaterschool in gevestigd is. Een theaterschool? Er is hier echt veel veranderd. Wat er nog wel staat, is dat enorme speeltoestel waar haar dochter vroeger altijd in speelde terwijl zij hier op ditzelfde bankje even aan het uitpuffen was. Ook nu zijn er kinderen aan het spelen. Het is een soort klautertoestel waarbij je op allerlei manieren naar boven kunt klimmen om uit te komen bij de bovenkant van een grote glijbaan die als een slurf uit het toestel steekt. Gillend van plezier glijden de kinderen naar beneden, lachend gadegeslagen door een paar vaders die een praatje maken naast hun kinderwagens.
Het zonnetje prikt door de wolken heen. Zonnestralen vallen tussen de schaduwen van de bomen op de grond. Ze ziet de stralen uiteenvallen op de stenen en beseft ineens dat ze totaal geen idee wat voor dag het vandaag is, welke maand of zelfs maar welk jaar. Ze doet haar ogen dicht om extra van het zonnetje te genieten en concludeert dat het aanvoelt als september, misschien oktober. Het is warm, maar niet de onaangenaam drukkende warmte van hoogzomer, de bomen staan nog vol in het blad met hier en daar een gele verkleuring. Ze was vergeten, of preciezer, ze registreert nu pas hoe mooi de bomen in dit park eigenlijk zijn. Mooie oude reuzen die er al stonden toen de eerste dieren hier werden ondergebracht en die er nu nog staan, ook nadat de dieren weg zijn. Wat zouden de bomen allemaal vertellen als ze konden praten, als ze onze taal spraken?
Ze zouden zich wellicht herinneren dat een jonge vrouw hier vroeger heel vaak kwam met haar dochtertje. Ze zouden zich herinneren dat de vrouw op een bankje zat, misschien wel ditzelfde bankje, terwijl haar dochtertje in de speeltuin speelde. Het meisje was dol op de dierentuin. Niet zozeer vanwege de dieren als wel vanwege deze speeltuin, de leukste die er was. Met een geconcentreerde, serieuze blik in haar ogen ondernam het meisje keer op keer de klimtocht naar de top van het speeltoestel om vervolgens vanaf boven haar moeder toe te roepen: ‘Kijk eens, mama!’ Moeder stond moeizaam op van het bankje om onderaan de glijbaan te gaan staan waarna haar kind met een intens blije blik in haar ogen naar beneden kwam zoeven. Het waren de momenten waarop de jonge vrouw even kon vergeten hoe het buiten de dierentuin was. Hier was ze veilig. Hier kon hij niet komen. Tenzij hij een kaartje zou kopen natuurlijk, maar op dat idee zou hij vermoedelijk nooit komen.
De bomen konden niet weten, hooguit vermoeden hoe het er thuis bij de jonge vrouw aan toe ging. Hoe de vader van het meisje, in wezen een heel lieve man, in een monster veranderde als hij gedronken had. Drinken deed hij de laatste tijd niet alleen in het weekend maar ook doordeweeks. Sinds zijn ontslag bij de fabriek – bezuinigingen, efficiëntie, kostenbesparing, afvloeiingsregeling, sociaal plan – had hij niets meer omhanden behalve de fles. De jonge vrouw wist dat hij, als ze thuiskwam, kwaad zou worden omdat ze zo lang weggebleven was – alleen maar een boodschap duurt toch niet zo lang! Ze wist echter ook dat als ze direct na het boodschappen doen thuis zou komen, hij een andere reden zou vinden om haar een paar extra blauwe plekken cadeau te doen. Toch maar weer naar de dierentuin dus. Dan was ze tenminste even veilig.
De bomen zouden zich wellicht herinneren dat de jonge vrouw, die trouwens Linda heette, onder hun indrukwekkende kruinen een man ontmoette die luisterde naar de naam Rick. Rick had ook een dochtertje met wie hij regelmatig in de dierentuin kwam. Hij was lang en mager, met fijne gelaatstrekken en een ietwat adellijk voorkomen. Wat Linda niet wist was dat Rick ook daadwerkelijk van adel was. Overigens zonder de bijbehorende rijkdom en status, want het landgoed waar hij zijn naam (Van Strijthagen) en titel (jonkheer) aan te danken had, was al lang niet meer in de familie.
Het begon voorzichtig. Herkenning. Een groet: jij ook weer hier? Een praatje: genieten van het mooie weer. Samen op een bankje zitten terwijl de kinderen in de speeltuin rondrazen. Zich voorstellen aan elkaar. Praten over de kinderen. Praten over werk en hobby’s. Vooral niet praten over de angst voor een gewelddadige man (Linda) of de zware mantelzorg voor een terminaal zieke vrouw (Rick). De kinderen werden ouder, de bomen kregen er wat jaarringen bij voordat ze zagen dat Rick een voorzichtige eerste zoen op Linda’s wang drukte, haar in verwarring achterlatend, wetend dat hij Linda heel voorzichtig moest benaderen en heel goed wetend waar zij thuis onder te lijden had. Zoiets is voor de goede verstaander niet te verbergen.
Zij moest daar weg en hij zou daar, linksom of rechtsom, voor zorgen.
Hoe lang zit ze nu al op dat bankje? Ze heeft nog wat tijd nodig, meent ze. Nog meer tijd? Ze heeft al zo veel tijd gehad. Meer dan ze op gerekend had. Meer dan ze verdiende – nee, zo mocht ze niet denken. Aan de andere kant, wat maken die paar uurtjes nu uit op al die jaren. Ze kijkt om zich heen. De zon is verdwenen achter de wolken, er steekt een fris briesje op. De kinderen hoort en ziet ze niet meer. In plaats daarvan wordt het volleybalveld nu bevolkt door een vrolijke groep Afrikaans uitziende, niet onknappe jongemannen die fanatiek aan het volleyballen zijn. Een goede aanleiding om nog even te blijven zitten, nog even niet te denken aan dat wat komen gaat.
Ricks vrouw was stervende en dat stervensproces was lang en in meerdere opzichten bijzonder pijnlijk. Ze was altijd een bijzonder fitte en sterke vrouw geweest en misschien was dat wel de reden dat de kanker zo lang had kunnen voortwoekeren zonder dat ze het door had gehad. Het was ook de reden dat ze al meerdere malen de door de artsen opgegeven levensverwachting had overtroffen. Sterven is de ultieme vorm van loslaten, maar laat loslaten nu net dat ene ding zijn waar de mooie, slimme en sterke vrouw van Rick niet zo goed in was. Het was vooral onverdraaglijk voor haarzelf, hield Rick zich voor terwijl hij het bed verschoonde en dat heel hard probeerde te doen zoals zij het altijd deed, want een andere manier van het bed opdekken was natuurlijk onbestaanbaar. Af en toe, heel af en toe bekroop hem een gevoel van onverschilligheid. Het maakte niet uit hoe hij het huishouden deed, hoe hij kookte, hoe hij de boodschappen deed, hoe hij de was opvouwde, het maakte niet uit hoe hard hij probeerde dat op haar manier te doen, hij kon toch wel weer een scheldkanonnade verwachten. Dan kon hij het net zo goed gewoon op zijn eigen manier doen. Maar ja, wat was dat, zijn eigen manier? Had hij die nog wel, een eigen manier?
Als hun dochter thuis was, hield de patiënt zich schijnbaar nog enigszins in, maar als het meisje naar school was, ging ze vol op het orgel. Woorden die zijn rug striemden. Woorden die via zijn slaap onder zijn hoofdhuid binnendrongen. Woorden die onzichtbare blauwe plekken en onderhuidse littekens achterlieten.
Tot de dood hen scheidde. Dat was wat hij beloofd had en hij was een man van beloften. Het zou de dood worden die hen zou scheiden. Hield hij nog van haar? Hij hield nog van de vrouw waarmee hij getrouwd was, laten we het daarop houden. Hij hield van zijn dochter, die hij zo graag dit alles bespaard zou hebben. Hij wachtte af. Hij had de tijd en hij had geduld. Hij hoopte alleen dat Linda ook de tijd zou krijgen.
De bomen waren getuige van een ontmoeting waarbij nauwelijks iets gezegd werd omdat Rick en Linda beide op de tong aan het bijten waren. Hij wilde het uitschreeuwen: ga toch weg bij die vent! Laat je niet steeds weer afrossen. Hoe ver mag hij nog gaan? Hoelang wil je dit toneelstuk blijven opvoeren met die zonnebril en dat omzichtig op het bankje gaan zitten? Er komt een keer een dag dat hij je doodslaat. Wil je het echt zo ver laten komen?
Zij zou zo graag willen zeggen tegen hem dat hij zo’n lieve man was en dat ze het zo naar voor hem vond dat iets in het leven hem zo zwaar op de schouders drukte. Dat ze die druk graag voor hem zou willen verlichten als ze maar zou weten hoe.
Toen ze hem een paar maanden lang niet tegenkwam in de dierentuin, besefte ze hoezeer ze op hem gesteld was geraakt. Het was voor haar een reden om nog vaker te gaan, steeds in de hoop hem deze keer weer wél tegen het lijf te lopen.
Op een dag was hij er weer. Ze moest de neiging bedwingen hem om de hals te vliegen. Hij leek, hoe zou ze het eens zeggen, ouder geworden maar ook lichter, alsof hij iets van de zware last van zijn schouders kwijt was geraakt.
‘Heb je zin om eens een kop koffie bij mij thuis te komen drinken?’
Hij zag haar aarzeling.
‘Ik woon hier vlakbij. Kijk daar: je kunt het bijna zien vanaf hier: het is een appartement in dat flatgebouw daar.’
Nog altijd die aarzeling.
‘Onze kinderen kunnen het prima met elkaar vinden. Helga wil Liselot ook wel eens een keer haar kamer laten zien.’
Een gefronste blik met licht opgetrokken wenkbrauw.
‘Ik zet heel lekkere koffie.’
Een lach. Ze is mooi als ze lacht.
‘Wat woon je hier leuk. Prachtig uitzicht heb je hier, je kunt het hele centrum overzien, zo met die ramen aan twee kanten.’
‘Ja, leuk hè. Op de bovenste verdieping heb je nog mooier uitzicht, daar kun je de hele stad overzien.’
‘Woon je hier alleen?’
‘Ja. Dat wil zeggen, samen met Helga natuurlijk.’
‘En Helga’s moeder?’
Eindelijk durft ze het te vragen.
‘Die leeft niet meer.’
‘Ach, wat spijt me dat.’
‘Geeft niets hoor.’
‘Hoe lang geleden … is ze …’
‘Vorige week. Om precies te zijn: ze is acht dagen geleden overleden.’
Hij zegt het alsof hij vertelt dat hij acht dagen geleden naar de Hema is geweest.
‘Oh, mijn God!’
‘Je hoeft je niet opgelaten te voelen, hoor. Ze was al heel lang ziek. Darmkanker. Om heel eerlijk te zijn: de laatste maanden waren voor haar een enorme lijdensweg. Ik ben eigenlijk vooral opgelucht en blij voor haar dat ze niet meer hoeft te lijden.’
Het is waar wat hij zegt, maar hij vertelt niet alles. Dat weet ze gewoon. Het valt haar op dat het appartement, hoe zal ze het eens zeggen, zo opgeruimd aanvoelt. Alsof er nooit iemand anders gewoond heeft dan alleen Rick en zijn dochter Helga. Ach, wat kan ze er ook van zeggen, ze heeft het immers nooit gezien toen zij nog leefde.
‘Heb je misschien een foto van haar? Ik ben wel benieuwd hoe ze eruitzag.’
Het verzoek bevreemdt haar zelf. Waarom is ze ineens zo geïnteresseerd in deze onbekende vrouw die ze nooit ontmoet heeft en ook nooit meer zal ontmoeten? Hij trekt zijn linker wenkbrauw op – wat ziet hij er schattig uit als hij dat doet – en trekt de onderste la van een kast open. Er komt een klein albumpje tevoorschijn met insteekhoezen. Terwijl hij naar de keuken loopt om koffie te zetten, bladert ze wat door het album. Ze ziet diverse foto’s van een vrouw met bruin, sluik haar, een ietwat geprononceerde kaaklijn en een wilskrachtige blik. Het valt haar op dat de vrouw op de meeste foto’s niet lacht en waar ze dat wel doet, oogt het wat geforceerd.
Als hij terugkomt met de koffie, legt ze gegeneerd het album weg. Hij legt het direct weer terug in de la waar het vandaan kwam. Hij heeft trouwens niets te veel gezegd: de koffie is heerlijk.
Vooral de boom links naast het bankje waar ze op zit is indrukwekkend. Een heel dikke bast met een gleuf erin. Op de bast heeft iemand op ooghoogte een soort kruis getekend – waarom moeten mensen iets wat zo’n pure schoonheid van zichzelf heeft, toch weer optooien met allerlei onzin? De boom was haar vroeger nooit zo opgevallen, vooral omdat de olifanten achter haar en de speeltuin rechts van haar altijd de aandacht trokken. Sowieso trekken bomen maar zelden de aandacht naar zich toe. Ze staan overal maar te staan, worden omgezaagd als ze de mensen in de weg staan… maar welk recht heeft de mens om te bepalen dat een boom in de weg staat?
Het bladerdek van deze boom is in deze tijd van het jaar nog dicht genoeg om de regen tegen te houden die inmiddels gestaag uit de hemel komt zetten. De Afrikaanse volleyballers hebben het inmiddels ook voor gezien gehouden. Het begint koud te worden. Toch blijft ze nog even zitten, nog even dralen, nog even talmen.
Er kwamen nog meer bezoekjes van Linda aan het appartement van Rick. De kinderen konden het prima met elkaar vinden, ondanks dat Helga twee jaar ouder was dan Liselot. Linda hield zichzelf voor dat ze omwille van de kinderen steeds met Rick wilde afspreken. Rick had dezelfde gedachte. En toch. Toch moest er een moment komen dat er een soort van doorbraak plaatsvond, vond hij. Dit was huichelachtig, dit was bedriegerij, dit was zelfverloochening. Hij hield van haar en door niets te durven doen bewees hij niet alleen zichzelf, maar vooral haar geen dienst. Hij moest haar ergens mee confronteren. Ofwel met zijn liefde voor haar ofwel met zijn bezorgdheid om haar welzijn als ze bij een gewelddadige partner zou blijven.
Hij besloot tot het laatste. De kinderen waren in de kamer ernaast met de lego aan het spelen en maakten daar lekker veel leven bij. Een ideale gelegenheid. Geen inleidende beschietingen, gewoon rechtstreeks de aanval openen.
‘Linda, ik weet ervan. Ik weet wat er bij je thuis gebeurt. Wat hij met je doet.’
‘Je weet nog niet de helft.’
Ze keek naar een denkbeeldig punt op de muur en haar stem klonk afwerend. Toch bood haar opmerking precies genoeg opening om verder te gaan.
‘Als ik nog niet de helft weet, is het dus meer dan twee keer zo ernstig als ik al dacht. Lieve Linda, ik zal niet zeggen dat je bij hem weg moet, want ik vind niet dat je iets moet, ik bedoel, dat je wat dan ook moet van mij, ik bedoel, ik wil je niets opleggen … hè! Ik kan ineens de woorden niet meer vinden! Maar wat ik dus wilde zeggen, is dat het mij nogal onverstandig … nee, ik bedoel niet onverstandig, ik bedoel eigenlijk gewoon gevaarlijk … ja, dat is het! Het is gevaarlijk als je nog langer bij hem blijft.’
Stilte. Ze keek hem aan vanachter haar zonnebril. Langzaam zette ze de bril af. Het was niet het blauw van de verkleuringen maar het blauw van haar ogen dat hem het eerste opviel; geen helder en stralend mediterraan blauw maar een mysterieus donkerblauw, als de kleur van de Oostzee op een heldere dag.
‘Waar zou ik heen moeten?’
‘Er zijn blijf-van-mijn-lijfhuizen natuurlijk. Ik ken iemand die in zo’n soort huis woont. Het is niet ideaal, je zit met veel mensen bovenop elkaar en hebt weinig privacy. Je zou … als je dat wilt … ook tijdelijk bij mij kunnen wonen.’
‘Bij jou wonen? Bedoel je serieus dat ik het huis van de ene vent inruil voor het huis van een andere vent? Iemand die ik nauwelijks ken? Iemand die zich lief voordoet maar wie weet wat er allemaal achter zit, wie weet wanneer de wolf zijn schaapskleren uitdoet. Alle mannen zijn zo. Het zijn allemaal beesten. Nee mannetje, als ik al bij dat stuk vreten wegga, bepaal ik zelf wel waar ik heen ga, daar heb ik niemand voor nodig. En jou al helemaal niet.’
Ze had haar zonnebril weer opgezet, liep de slaapkamer van Helga in en riep: ‘Kom, Liselot, we gaan.’
Even later waren ze vertrokken, ondanks krijsende protesten van Liselot. Helga ging naast haar vader zitten die met zijn handen voor zijn gezicht op de bank zat. Ze legde een hand op zijn been en duwde haar hoofd tegen zijn arm.
‘Papa’
‘Ja,’ klonk het gesmoord.
‘Ik hou van jou.’
Een week later. Ring ring! De deurbel. Wie kan dat zijn, wie waagt zich door dit hondenweer heen? Helga moet maar opendoen. ‘Helga, ga jij eens kijken wie daar is?’
‘Papa, kom eens van die bank af, er is bezoek.’
Er klinkt een vermoeide grom uit de kamer. ‘Je hebt toch niemand binnengelaten? Je weet toch dat ik dat niet wil, dat je zomaar mensen binnenlaat?’
‘Papa, kom nou maar van die bank af, dit ga je leuk vinden.’
Helga had de voordeur van het appartement opengelaten zodat even later een drijfnatte Linda en een al even drijfnatte Liselot druipend in de hal stonden.
‘Rick, het spijt me zo. Mag ik … mogen we binnenkomen?’
‘Ik kan nu geen nee meer zeggen natuurlijk.’ Helga was blij de lach in de stem van haar vader weer te horen.
‘Ik durf … ik durf niet zo goed op de bank te gaan zitten, we zijn een beetje nat geworden.’
‘Ik leg wel even een handdoek neer. Wil je ook een deken? Je zult het wel koud hebben.’
‘Graag!’
‘Wil je ook thee? En jij, Liselot, wil je limonade?’
‘Als ik ook een kopje thee zou mogen, mijnheer?’
‘Zeg maar Rick hoor! Natuurlijk mag je dat! Ik ben even naar de keuken.’
‘Rick, het spijt me zo verschrikkelijk van vorige week. Ik had nooit zo tegen je mogen uitvallen. Je bent altijd zo aardig voor me geweest, zo … zo lief, zo begrijpend. Ik had je moeten vertrouwen. Ik had naar je moeten luisteren. Ik had direct bij hem weg moeten gaan. Hij heeft … nee, ik kan het niet zeggen.’
‘Als je het niet wil zeggen, hoeft dat niet. Hier hoef je niets wat je niet wilt.’
‘Hij heeft … hij heeft Liselot geslagen. Ik kon haar nog op tijd wegtrekken voor er ergere dingen zouden gebeuren, maar toen kreeg ik natuurlijk de volle laag. Rick, ik doe het voor haar. Ze is niet veilig bij hem.’
‘Dus je … jullie gaan bij hem weg?’
‘Ja.’
‘Liselot, hoe is het met je?’
‘Wel goed.’
‘Klopt het dat papa je geslagen heeft?’
‘Papa is niet lief.’
‘Is papa soms wel lief?’
‘Papa is nooit lief. Hij drinkt veel te veel en hij slaat mama. Heel hard.’
Linda legde een hand op haar schouder en maakte een sussend geluid.
‘Nee, ik mag dat best zeggen, mama. Hij slaat je. Heel hard en je moet daarvan huilen. Ik wil niet meer bij papa wonen. Ik wil hier wonen. Het is hier leuk, Helga is aardig en ze heeft allemaal mooi speelgoed. En deze meneer is aardig en slaat je tenminste niet.’
‘Dat is zo. Ik zou je moeder nooit wat aandoen. Ik vind haar veel te lief.’
Linda draaide zich met een ruk om. Rick kleurde rood.
‘Ik zou het ook gezellig vinden als jullie bleven,’ zei Helga.
‘Het zou fijn zijn als we voorlopig hier konden blijven,’ bracht Linda tenslotte uit.
De rommelkamer werd nog diezelfde dag ontrommeld om plaats te maken voor twee matrassen. Linda en Liselot hadden in de gauwigheid een koffer met de meest elementaire dingen meegenomen: tandenborstels, pyjama’s, Liselots lievelingsknuffel, een setje reservekleren. Dat was het wel zo’n beetje. Als je het knus hebt, je veilig voelt en het gezellig hebt, heb je echter niet veel spullen nodig, de noodzaak om terug te gaan was er voorlopig niet. Er braken een paar mooie weken aan waarin een buitenstaander zomaar had kunnen denken dat hier sprake was van een gewoon gezinnetje.
Het haalde het landelijke nieuws. Vrouw op straat doodgestoken met een mes. Het gebeurde op klaarlichte dag in een jaren-zeventig-woonwijk niet ver van het plaatselijke winkelcentrum. Voorbijgangers hoorden gegil en geschreeuw, alles door elkaar. Toen enkele mensen aan kwamen rennen, zagen ze een man die met een mes instak op een vrouw, die hevig bloedend voorovergebogen stond. De man gooide zijn mes weg en vluchtte een zijstraat in, maar kon worden overmeesterd door drie omstanders, die de man in bedwang hielden tot de politie arriveerde. De vrouw bleek er slecht aan toe. Ze werd ter plekke gereanimeerd door ambulancemedewerkers, maar hulp mocht niet meer baten. De vrouw was in gezelschap van haar tienjarige dochter. Het meisje is opgevangen.
Aanleiding voor de moord moest volgens de politie gezocht worden in de relationele sfeer. De politie bevestigde dat de verdachte de vader was van het meisje. Het mes is in beslag genomen, diverse getuigen zijn gehoord. Eén getuige zou hebben gezien dat de man de vrouw en het meisje al een tijdje volgde.
De pijn was weg. Het voelde op een vreemde manier heel licht aan. Alsof alle zorgen, alle leed, alle verdriet niet meer bestond, of beter gezegd, er niet meer toe deed. Ze had wel eens iets gehoord over een tunnel met een verblindend licht aan het einde. Nu ging ze er zelf doorheen, werd ze er op hoge snelheid doorheen gezogen, toch leek het einde van de tunnel niet dichterbij te komen. Ze keek om zich heen. De wanden van de tunnel waren eerst zwart, daarna grijs, daarna lichtgroen en daarna ontspon zich een merkwaardig tafereel op de tunnelwand: een film van haar leven. Ze zag zichzelf als jong meisje. Heel gek: ze zag zichzelf door de ogen van haar moeder. Een mooie, lange vrouw met lang blond haar. Ze voelde de angst die haar moeder voelde maar kon niet voelen waar de angst vandaan kwam. Tot haar vader binnenkwam. Nu zag ze zichzelf en haar moeder door de ogen van haar vader. Ze voelde liefde, een intense liefde, maar ook woede, onmacht, pijn, verdriet en dat alles samengebald in een soort vuurrode bal die de geest van haar vader opvrat. Ze zag zichzelf met de ogen van haar vader weggedoken zitten onder de eettafel. Ze zag haar moeder tussen haar en haar vader duiken.
Ze zag zichzelf als schoolkind, in haar eentje spelend op het schoolplein, zich veilig voelend als ze maar ver weg genoeg bleef van de rauwdouwende jongens uit haar klas. Ze zag zichzelf door de ogen van een van de ergste rauwdouwers, een jongen met een wipneus en een warrige bos bruine krullen die Tommy heette. Ze voelde de empathie waarvan ze nooit had vermoed dat hij die in zo sterke mate had bezeten.
Ze zag zichzelf als tiener, op vakantie in Frankrijk met een paar vriendinnen. Ze zag zichzelf door de ogen van een straatmuzikant, een jochie nog, die samen met een man met een kleurrijk gewaad en een ringbaardje op een straathoek aan het spelen was. Ze zag zichzelf wat muntjes in een pet gooien die op de grond lag. Ze voelde de dankbaarheid van de jongen.
Ze zag zichzelf als jongvolwassene, dansend in een café, door de ogen van een man van middelbare leeftijd die daar altijd rondhing aan de rand van de dansvloer. Ze voelde de weemoed, de melancholie van de man alsof het haar weemoed, haar melancholie was.
Ze zag zichzelf als jonge moeder haar kind naar de peuterklas brengen. Ze zag zichzelf door de ogen van de peuterjuf en wist dat die al die tijd geweten had van haar problemen thuis. Ze voelde de innerlijke strijd die de juf aan het voeren was: zal ik het ter sprake brengen? Zal ik Veilig Thuis bellen? Of zal ik toch maar niets doen, misschien doet het meer kwaad dan goed.
Ze zag zichzelf door de ogen van een schijnbaar eindeloze stroom mensen die op de een of andere manier in haar leven een grote of kleinere rol hadden gespeeld: toevallige passanten, tijdelijke tijdgenoten en naaste verwanten.
Het was fascinerend. Het was confronterend, maar dan zonder waardeoordeel. De gebeurtenissen waren niet goed of slecht, ze waren gewoon gebeurtenissen.
Ze zag zichzelf door de ogen van haar eigen dochter. Ze voelde de onvoorwaardelijke liefde van Liselot waarvan ze natuurlijk altijd had geweten dat die er was, maar nu voelde ze die liefde van de andere kant, niet vermengd met haar eigen voortdurend knagende schuldgevoel.
Ze zag zichzelf door de ogen van haar man. Voor het eerst realiseerde ze zich dat zijn pijn, zijn woede, zijn onmacht erg leken op die van haar eigen vader. Ze realiseerde zich ook hoeveel hij van haar gehouden moet hebben. Het was een constatering zonder verwijt, zonder verdriet, zonder ontroering. Slechts een constatering.
Ze zag zichzelf door de ogen van Rick.
Op hetzelfde moment realiseerde ze zich dat ze niet meer alleen in de tunnel was. Iets of iemand vergezelde haar. Het was geen persoon die ze kon zien, eerder een aanwezigheid die ze kon voelen.
Ze raakte in paniek.
‘Ik ben nog niet klaar. Ik moet terug. Ik moet naar Rick toe. Ik moet hem vertellen dat ik van hem houd! Hij heeft er recht op dat te weten.’
Op hetzelfde moment waren de tunnel en de, nou ja, aanwezigheid verdwenen. Ze bevond zich in het appartement van Rick. Ze zag Helga zitten op de bank met een Donald Duck.
‘Helga, waar is je vader?’
‘Papa, wat eten we vanavond? En hoe laat? Ik heb honger!’
‘Ach, hij is in de keuken. Dan ga ik direct daarheen.’
Rick riep vanuit de keuken terug dat ze spaghetti met saus aten en dat het eten over tien minuten klaar was.
‘Rick, ik moet je iets vertellen.’
Rick keek niet op of om. Hij roerde in de pan, pakte wat kruiden en strooide ze in de pan met saus.
‘Rick, ik hou van je!’
Geen reactie.
‘Rick, hoor je me wel?
Je bent niet doof geworden, je reageerde wel op Helga die hem vanuit de kamer riep…’
Zou het dan waar zijn? Zou ze een … een geest geworden zijn?
Ze nam de proef op de som. Liep een paar keer dwars door de muur heen en weer. Probeerde vergeefs een paar kamerplanten uit de vensterbank te pakken. Probeerde vergeefs op alle mogelijke manieren de aandacht van Rick en Helga te trekken. Niets werkte. Verslagen verliet ze het appartement.
Later. Veel later. Verslagen zit ze op een bankje in de dierentuin. Achter haar de olifanten. Voor haar de bavianen. Ook de dieren merken haar aanwezigheid niet op. Het is avond, de bezoekers hebben het park allang verlaten. Ze weet niet meer wat ze moet doen en geeft zich – voor het eerst – over aan haar verdriet. Onhoorbaar, onzichtbaar, onvoelbaar huilt ze tranen met tuiten. Als ze uitgehuild is, sluit ze haar ogen. Daar is die aanwezigheid weer. Ze voelt licht, warmte, vertrouwen.
‘Ben je er weer,’ vraagt ze.
‘Ik ben nooit weggeweest.’
‘Wie ben je?’
‘Ik ben Ik Ben. Ik ben welke naam je me maar geeft.’
‘Oh.’
…
‘Wat doe ik hier? Waarom ben ik hier? Wat heeft het voor zin om rond te hangen in deze wereld die niet meer de mijne is, terwijl datgene dat ik het liefste wil, onmogelijk lijkt te zijn?’
‘Iedere ziel die er klaar voor is, kan de reis naar het Licht maken. Sommige zielen, waaronder jij, hebben nog iets te vervullen voordat ze die reis kunnen maken.’
‘Maar datgene wat ik wil vervullen, kan ik niet vervullen! Ben ik dan gedoemd om tot in de eeuwigheid hier rond te hangen? Wat heb ik verkeerd gedaan dat dat mijn lot is?’
‘Ik begrijp het. Kom mee. Geef je over.’
Het lukte haar zich over te geven. Het was het begin van een lange, lange tocht waarin te veel gebeurde om hier verslag van te doen.
De zon is onder, het regent. Er is geen mens meer in het park. Tijd om te gaan doen waarvoor ze hier kwam. Ze heeft geen idee of hij nog in dat appartement woont. Er is maar één manier om daarachter te komen.
Een oude man heeft een kopje thee voor zichzelf gezet. Het kost hem nogal wat moeite de laatste tijd: water koken, theezakje zoeken, kokend water in een kopje gieten, theezakje erbij, theezakje op tijd er weer uit… vandaag is het allemaal weer eens gelukt. Terwijl de thee op de salontafel koud staat te worden, sukkelt de man in slaap op de bank.
Ring ring! Is dat echt de deurbel of droomt hij nog? Wie kan dat zijn? Hij verwacht helemaal geen bezoek. Een collectant zal het met dit weer toch ook niet zijn. Helga kan het ook niet zijn, die komt volgend weekend langs met haar man en kinderen. Rick pakt zijn stok en schuifelt naar de voordeur. Het duurt even, maar deze onverwachte gast moet maar eventjes geduld hebben.
Met open mond staart hij de bezoeker aan.
‘Mag ik binnenkomen? Ik ben een beetje nat geworden.’
Ze moet het nogmaals vragen voordat hij antwoord geeft.
‘Maar … maar … dit kan toch helemaal niet? Ik droom vast. Ik ben vast weer eens in slaap gevallen op de bank en dit droom ik. Dit is niet echt. Dit kan niet.’
‘Misschien is het wel een droom. Als dit een droom was, zou je me dan buiten laten staan?’
‘Ach nee, natuurlijk niet. Kom binnen! Kom binnen! Zal ik thee voor je zetten? Ik zet wel even thee voor je. Je hebt vast zin in een kopje thee.’
Rick hobbelt naar de keuken. Linda kijkt om zich heen in het appartement. Er is niets veranderd. De boekenkast, de salontafel, de bank, de gordijnen, alles is nog hetzelfde als toen ze hier voor het laatst was. Ze doet de deur open naar Helga’s kamer en ziet een keurig opgemaakte logeerkamer. Het ziet eruit alsof Helga hier niet meer woont, denkt ze. Hoe veel tijd zou er verstreken zijn op aarde? Rick is oud geworden, dat is een ding dat vaststaat. Ze had geen idee wat ze had kunnen verwachten. Ze doet de deur open naar de voormalige rommelkamer, de kamer die voor haar en Liselot was ingericht. Het bed ligt er nog. Haar spullen liggen er nog. Alles ligt er nog zoals ze het heeft achtergelaten…. nou ja, niet helemaal. Het kamertje is keurig opgeruimd, alsof het klaarligt voor haar als ze zou terugkomen.
Het duurt erg lang voordat Rick terugkomt. Ze hoort geneurie uit de keuken en loopt erheen. Rick is het aanrecht aan het opruimen. In de doorzichtige theepot zit heet water. Een theezakje ziet ze niet. Ze opent een besteklade. Daar liggen wat losse theezakjes. Ze pakt er een en doet hem in de pot.
‘Zal ik even helpen? Ik draag de theepot en de kopjes wel naar binnen.’
‘Oh ja, ja, graag. Sorry dat het even duurde, ik was iets aan het zoeken.’
Ze zet de theepot en de twee kopjes die ze heeft meegegrist op tafel, schenkt de thee in en gaat zitten. Rick schuifelt de kamer in. Hij is grijs geworden. Breekbaar. Met toch nog altijd dat adellijke voorkomen. Met nog altijd die warme, zorgzame blik, al heeft hij zo te zien momenteel meer zorg nodig dan hij zelf kan geven. Hij lijkt ook wat in de war te zijn. Ze is er niet helemaal zeker van of haar komst daar de oorzaak van is.
‘Wat … wat … wie … hoe is dit mogelijk? Als het waar is wat ik zie, als jij het echt bent. Linda. Toch? Maar … je bent geen dag ouder geworden. En je was toch dood? Ik heb aan je graf gestaan. Dat was je graf, toch? Ik heb je niet meer gezien. Het was te erg, zeiden ze. Je bent … was dood en nu zit je hier voor me. Is dit een grap? Is dit een wonder? Ben je soms zo’n modern 3D-beeld, een hologram noemen ze dat toch? Ben je een hologram?’
‘Ik heb geen idee wat een hologram is. Ik ben geen hologram, denk ik. Ik ben gewoon Linda.’
‘Mag ik … mag ik je aanraken?’
Ze lacht naar hem. ‘Raak me maar aan.’
Hij gaat voorzichtig, zorgvuldig naast haar zitten en legt een gerimpelde hand op haar arm.
‘Je bent het echt. Je bent het echt! Na al die jaren.’
‘Ik heb iets niet goed kunnen afmaken. Dat kom ik nu afmaken’
Voorzichtig beweegt ze haar lippen naar zijn gegroefde wang en drukt er zacht een kus op. Hij is gladgeschoren. Ze ruikt zeep en nog iets anders. Zijn eigen geur, die zacht en vertrouwd aanvoelt. Ze wacht even tot ze haar lippen terugtrekt. Hij kijkt haar met waterige ogen aan.
‘Als dit een droom is, wil ik nooit meer wakker worden.’
‘Het is een droom en geen droom. Het is een droom in een droom. Vraag me niet hoe het kan. Als wakker worden betekent dat ik je weer kwijtraak, word dan maar nooit meer wakker.
Hoe is het met mijn dochter? Met Liselot?’
‘Ik heb haar opgevoed als mijn eigen dochter. Ze heeft het goed gedaan in het leven. Ze is makelaar geworden. Ze is getrouwd en heeft een dochter gekregen – jouw kleindochter dus. En ze leeft niet meer. Een paar jaar geleden heeft ze een auto-ongeluk gehad. Frontaal geramd door een spookrijder. Ze had geen schijn van kans.’
Terwijl de ogen van Linda vol lopen, voelt ze dat er een broze arm om haar heen wordt geslagen.
Meer lezen zoals dit? Koop dan mijn boek 'Ring Ring', bijvoorbeeld te bestellen via deze link.
Jeroen Zijlstra, schrijver
Tel: 06-28315775
Mail: jeroenzijlstra@protonmail.com