Uit "Rembrandts Dromen"
Het is een uur of zes in de morgen van donderdag 1 november 1883. Het is nog donker, maar voor wie er gevoelig voor is: aan de oostelijke hemel zijn de eerste tinten donkerblauw al te ontwaren achter het zwart van de nacht, tinten donkerblauw die algauw verdwijnen achter het grijs van de ochtendnevel. Het is niet koud voor de tijd van het jaar. Vincent van Gogh kijkt om zich heen in deze groene oase in het desolate land- schap waar hij die nacht achterop de wagen van zijn huisbaas doorheen getrokken is. Vincent houdt van groene oases en hij houdt van desolate landschappen. Ze zijn zo vol ziel, vol leven, vol intense kleuren en ze accepteren Vincent om wie hij is, dit in tegenstelling tot de meeste mensen.
Er is iets in de menselijke aard wat hij niet begrijpt en wat een wereld van verschil zou maken als hij het wel zou begrijpen. Hij heeft niet zo’n idee wat hij nou precies niet begrijpt, waarom de dingen die hij onderneemt steeds mislopen. Aan het elan waarmee hij aan de zaken begint, ligt het niet. Maar dan gebeurt er steeds iets waardoor het pad waarvan hij dacht dat daar zijn levenslot lag, toch niet het juiste bleek. Neem nou zijn tijd als lekenprediker in de Borinage. Daar, tussen de diepste ellende van zijn medemens, had hij tot steun en troost kunnen zijn, maar om de een of andere reden die hij nog steeds niet snapt, zaten die ellendige hoopjes medemens helemaal niet op zijn steun en troost te wachten. Ondankbaar? Nee, die simpele zielen valt niets kwalijk te nemen. Het zijn de bazen, de leidinggevenden die hem er steeds uitwerken en het is zijn bemoeizuchtige familie die hem steeds neerpoot op een plek waar het dan vervolgens weer misgaat. De enige die hem nog enigszins begrijpt, is zijn broer Theo.
Wat gaat het de familie nou aan met wie een man van negenentwintig een relatie begint? Dan gaan ze hem uitgebreid het verschil tussen liefde en medelijden proberen uit te leggen. Waarom zou medelijden niet mogen bestaan in een relatie? Dat Sien toevallig prostituee is en toevallig een kommervol bestaan leidt en toevallig een baby heeft gekregen, nadrukkelijk niet van hem, waarom zou dat betekenen dat hij zich niet over haar had mogen ontfermen? Om in Godsnaam van het gezeur af te zijn, had hij de relatie verbroken en was hij naar Drenthe gegaan.
Wat is het hier mooi. Zelfs in de ochtendschemer en door de mist heen is goed te zien waarom dit een perfecte plek is voor een kunstenaar. Was hij dat dan ook, een kunstenaar? Misschien moest hij dat nu, hier, maar eens onder ogen zien: hij is een kunstenaar. Misschien is dat wel zijn levenslot. Misschien is dat het wel waarom al die andere pogingen om iets van het leven te maken, steeds mislukken: het zijn slechts afleidingen. Het was altijd al de bedoeling geweest dat hij schilder zou worden. Schilder en niets anders.
Eerst maar eens Max Liebermann proberen te vinden. Vincent is een bewonderaar van diens werk, vooral omdat de Duitser de ‘gewone man’ zo goed weet te kenschetsen. Het is Vincents diepste wens: het blootleggen van de ziel van de gewone man, de geketende arbeider. De harde werker aan de onderkant van de samenleving is nog niet bezoedeld door de ingewikkeldheid van het moderne leven. Bij hem vindt Vincent de puurheid die hij zoekt en hem wil hij portretteren. Liebermann kan hem dat uitleggen. Wie weet nodigt Liebermann – zou hij Max mogen zeggen? – hem uit om bij hem in Zweeloo in te trekken. Dat scheelt hem meteen de gulden per dag die hij voor zijn kamer bij Scholte betaalt.
Zou het geen idee zijn om Theo ook over te halen hier te komen wonen? Dan kan hij zich eindelijk – eindelijk! – wijden aan het schilderen. Theo kan hem voorzien van schilderbenodigdheden en zijn werk verkopen. Ja! Zo zal het gaan. Zo zou het kunnen gaan. Er kan hier zich wellicht een complete kunstenaarskolonie vestigen. Maar misschien bestaat die al, naar verluidt hebben ook Frans ter Meulen en Jules Bakhuyzen hier tijd doorgebracht. Misschien zijn zij hier ook wel. Wat een mogelijkheden.
Het is licht geworden. De zon probeert voorzichtig door de nevel heen te prikken. Hoe lang zit hij hier al op deze boomstronk? Ach, daar komt iemand voorbij. Het is een vrouwtje met takkenbossen op haar rug. Hoe romantisch! Kom daar eens om in Den Haag.
“Excuseer, mevrouw, kunt u me misschien vertellen waar ik Max Liebermann kan vinden?”
“Liebermann? Die gekke Duutser? Hie is hier west ja.”
“Dat is fijn. Kunt u mij vertellen waar ik hem kan vinden?”
“Hie is hier west. Lopen as een stoeterse haan met voel an de poten, dat
kun e.”
“Maar waar is hij dan?”
“Hie is hen hoes gaon, denk ik. Die lu bint hier allennig in de zummer.” “Maar mevrouw, kunt u niet gewoon zeggen waar ik hem kan vinden?” “Ik zeg toch, hie is hen hoes. Ij bint een goocheme gatlikker.”
“Nou mevrouw, dat hoef ik niet zomaar te nemen. Ik stel een hele normale vraag en ik krijg dit soort verwensingen naar mijn hoofd. Ik vraag het wel aan iemand anders.”
“Bi’j krang in de hoed? Jij bint hum neudig ja!”
Het vrouwtje loopt verder. Wat een raar taaltje praten ze hier. Vincent heeft niet veel verstaan van wat ze zei. Ze leek bevestigend te reageren toen hij de naam Liebermann noemde, maar hij kon er geen wijs uit of Max – in zijn gedachten noemen ze elkaar al familiair bij de voornaam – hier nou was of niet. Als ze hier allemaal zo praten, kon het nog wel eens lastig worden. Dat Nieuw-Amsterdams is toch beter te verstaan. Misschien maar eens in de herberg vragen. Daar komen regelmatig gasten van buiten, daar zullen ze hem toch wel verstaan als hij gewoon Nederlands spreekt?
“Wat muj hier zo vrog?”
Een zwaargebouwde vrouw met piekerig haar en gekleed in een vlekkerige peignoir torent boven Vincent uit en kijkt met een venijnige blik op hem neer.
“Ik heb gehoord dat Max Liebermann in dit dorp verblijft. Zou u mij kunnen vertellen waar ik hem kan vinden?”
“Liebermann? Die is hier ’s winters nooit.”
“Maar mevrouw, het is toch herfst en geen winter?”
“ ‘n Pak op de pens muj hebben! Ik weet ook wal dat het harfst is en
gien winter.”
“En Termeulen? En Bakhuysen?”
“Nooit van heurd. En nou vort! Schooier! Aans lao’k de honden lös!” Als op commando begint achter haar een hond vervaarlijk te blaffen.
Vincent heeft het niet zo op honden en al helemaal niet als iemand dreigt die op hem los te laten. Met de staart tussen de benen druipt hij af.
Dat is ook wat moois. Hij verstond lang niet alles van wat dat manwijf, die kenau, hem allemaal toebeet, maar dat Liebermann hier ’s winters nooit is, dat was wel duidelijk. Toch spijtig. Het leek hem hier juist ’s winters zo mooi.
Hij was half om half van plan geweest hier nooit meer weg te gaan en had zijn tekenspullen meegenomen zodat hij zich de eerste dagen kon redden. Later zou hij dan op en neer kunnen gaan naar Nieuw-Amsterdam om de rest van zijn boeltje op te halen. Maar dat plan was gebaseerd op hier kunnen overnachten, ofwel in de herberg ofwel bij Liebermann. Het laatste was onmogelijk gezien diens absentie, voor het eerste moest hij op de een of andere manier voorbij dat mens en haar hond te zien geraken. Geen aanlokkelijk vooruitzicht, zeker aangezien hij
Jeroen Zijlstra, schrijver
Tel: 06-28315775
Mail: jeroenzijlstra@protonmail.com